Lison: „Is dat de weg die we moeten nemen? Maar dan wandelen we weg van het dorp!”
Opa: „Alle velden die je ziet behoren eigenlijk nog tot Hingeon. Toen mijn grootouders klein waren, waren velen dag in dag uit bezig die velden te bewerken. Alles gebeurde toen nog met de hand, met behulp van een paar werktuigen die werden voortgetrokken door trekdieren zoals paarden, ossen en soms zelfs koeien. Al dat werk vergde veel inspanning, er was dus veel vraag naar landarbeiders en boerenknechten. En hoewel de landbouw heel belangrijk was - en dat nog altijd is - om de bevolking te kunnen voeden, werden die mensen het slechtst betaald. Ze hadden een heel hard leven. Zelfs fabrieksarbeiders en ambachtslieden - zoals timmermannen, smeden en schoenmakers - verdienden meer.”
Lison: „Maar dat is niet eerlijk.”
Opa: „Ja, je hebt gelijk. Daarom lieten sommigen de velden voor wat ze waren om in de fabriek te gaan werken.”
Lison: „Dat kan ik begrijpen!”
Opa: „En toen iets later de tractor werd uitgevonden, waren er steeds minder mensen nodig omdat alles veel sneller ging met machines. Zo kwamen heel wat landarbeiders zonder werk te zitten en moesten ze ander werk zoeken. Daarom trokken sommigen naar een andere gemeente.”
Lison: „En de paarden en koeien? Zaten die dan ook zonder werk?”
Opa: „Ja, min of meer. Tegenwoordig worden paarden niet meer gebruikt op het veld. Ze staan in weiden die door boeren worden verhuurd of op een ruiterpiste. En koeien zie je hier niet veel, omdat de landbouw hier vooral is gericht op het kweken van groenten, niet van dieren. Kom, laten we wat verder wandelen, ik zal je tonen wat ik bedoel.”