Opa: "Weet je nog dat ik je daarnet heb uitgelegd dat - vóór de komst van de auto - de mensen hun boodschappen deden in het centrum van het dorp?”
Lison: "Ja, maar waar zijn de winkels?”
Opa: "Deze straat heet de Rue du commerce, wat in het Frans 'winkelstraat' betekent. Vroeger zaten hier heel wat winkels of ambachtelijke ateliers die vandaag verdwenen zijn. Er zaten brouwers, bakkers, slagers, groenteverkopers, een brandstofhandelaar, een verkoper van gist om brood te maken, een borstelverkoper en iemand die naaimachines herstelde.
Er waren zelfs rondreizende handelaars met een kleine kar die werd getrokken door een ezel. Zij verkochten hun producten van deur tot deur.
In Meeffe zaten ook verschillende ambachtslieden, vaak van generatie op generatie. Zo waren er schilders, schoenmakers, kleermakers en meubelmakers. Vandaag blijven er niet veel meer over en sommige ambachten bestaan zelfs niet meer. Vóór er machines waren, waren sommige beroepen essentieel voor de landbouw. Zo had je:
- De zadelmaker, die lederen tuigen en andere uitrusting voor trekpaarden maakte;
- De wagenmaker, die karren maakte;
- En de molenaar, die de tarwekorrels tot meel vermaalde met een kleine wind- of watermolen.
Lison: "Er waren dus heel wat mensen in het dorp!”