In 1123 schonk de landsheer Walter de Trognée aan de abdij van Saint-Laurent de Liège een landgoed dat hij in Cras-Avernas bezat, zijn daaraan verbonden rechten van justitie en de tienden die hij er hief. De meeste inwoners van het dorp waren lijfeigenen die aan het landgoed verbonden waren: het waren kerkelijke horigen, in dienst van de monniken die aanvankelijk zelf de landbouwactiviteiten beheerden. In de loop van de 14e eeuw, na de geleidelijke afschaffing van de lijfeigenschap, gaf de abdij de directe exploitatie door de monniken op en gaf haar gronden aan een pachter. De abdij van Saint-Laurent behield de heerlijkheid van Cras-Avernas tot het midden van de 17e eeuw. Deze verkocht uiteindelijk de boerderijgebouwen en een deel van het land aan Antonio Lopes Suasso (1614-1685), een rijke bankier en financier uit Amsterdam. Hoewel hij in Holland woonde, werd hij de heer van Cras-Avernas, en kreeg spoedig de titel van "baron". De kasteelboerderij werd vervolgens een tijdlang door Jezuïeten bewoond, voordat zij tijdens de Franse periode als "nationaal bezit" werd opgeëist. Het werd vervolgens aan particulieren verkocht, die er uiteindelijk in 1897 een kasteel van maakten, na een brand die de boerderij twee jaar eerder had verwoest.