Ach, de oogst! Dat is altijd een enorm drukke periode voor de boeren.
Gelukkig krijgen we vandaag hulp van grote machines, maar vóór de mechanisatie was dat natuurlijk niet het geval. In de tijd van mijn grootouders werd alles nog met de hand gedaan. Dat was een echt titanenwerk!
's Morgens vroeg gingen de oogstarbeiders in lange rijen de muur van rijpe tarwe te lijf met hun zeis. Achter hen liepen de vrouwen met hun sikkels, die de aren verzamelden en op de grond legden. Daarna kwamen de binders, die de aren snel samenbonden met een roggestengel. Die bundels of 'tarweschoven' werden vaak per tien rechtop gezet door de vrouwen, soms de grootvader, maar ook de kinderen die op dat moment vrijaf hadden. Die tarweschoven bleven zo ter plaatse staan tot de tarwe volledig droog was. Zo werd vermeden dat de tarwe zou opwarmen in de schuur of onder de molensteen. Bij warm en zonnig weer kon men na een paar dagen de tarwe al vervoeren. Kleine boeren laadden samen met een knecht een vijftigtal van die bundels van tien tarweschoven in een kar, die vervolgens door koeien werd voortgetrokken naar de schuur of de molensteen. Grotere boeren hadden verschillende spannen om dit werk te doen.
In die tijd duurde de oogst natuurlijk veel langer. In juli werd de gerst geoogst, gevolgd door rogge en haver. Tarwe was pas als laatste aan de beurt, in augustus.
Maar als men een slechte zomer achter de rug had, was het niet ongewoon dat er begin september nog gewassen overbleven die niet waren geoogst.